Leonberger

 

De Standaard

 

Algemeen uitzicht
Conform aan zijn oorspronkelijke bestemming, is de Leonberger een grote sterke en gespierde maar toch elegante hond. Hij onderscheidt zich door het evenwicht van zijn proporties en door de beheersing van zijn levendig temperament. Vooral de mannetjes zijn  indrukwekkend en sterk.

 

Belangrijke proporties  

De hoogte van de schoft staat in een verhouding 9 tot 10 tot de lengte van de romp. De hoogte van de borst komt ongeveer 50 % overeen met de schofthoogte.

Hoofd

 

Over het algemeen is het meer hoog dan breed en meer lang dan gedrongen. De verhouding tussen de lengte van het voorhoofd en die van de schedel  is 1:1. De huid vertoont geen enkele rimpel op het voorhoofd.

Schedelzone

Schedel : Vooraan en in profiel gezien is de schedel een klein beetje gewelfd, stevig om goed in balans te zijn met de romp en de ledematen, maar niet zwaar. Het achterste deel is niet merkelijk breder op het niveau van de ogen.

Stop : zeer zichtbaar, maar niet erg uitgesproken.

Gelaatszone

 

Neus : altijd zwart.

Snuit : Nogal lang, nooit uitlopend in een punt; voorhoofd van een gelijke breedte, nooit concaaf, meer lichtjes met een ronding (gebogen neus).

Lippen : Goed uitgesproken, zwart.

Kaken/tanden : sterke kaken met een perfect schaargewricht, regelmatig en volledig, d.w.z. dat de achterste van de bovenste snijtanden in nauw contact staan met de achterste onderste snijtanden daar de tanden haaks zijn ingeplant ten overstaan van de kaken; 42 gezonde tanden die conform zijn aan de tanden formule (men laat de afwezigheid toe van de M3). Een gewricht in tang wordt toegelaten ; geen terugtrekking van de kaak op niveau van de snijtanden.

Kaken : Ze zijn slechts weinig ontwikkeld.

Ogen : Van lichtbruin tot een zo donker mogelijk bruin, middelgroot, ovaal, noch inliggend noch uitstekend, noch te veel bij mekaar, noch te wijd uit elkaar. De oogleden volgen goed de vorm van de oogbol. Geen zichtbare conjunctiviteit. Het wit van het oog (zichtbaar deel) is niet rood.

Oren : Hoog ingeplant en niet te ver naar achter, vallend, middelgroot, vlezig en goed vast aan de wang.

Nek : Lichte ronding, versmelt in de schoft, is meer lang dan kort; huid zonder overdreven onderkin.

 

Lichaam 

Schoft : Uitgesproken, vooral bij de mannetjes.

Rug : Stevig, recht, breed.

Nieren : Breed, sterk, goed gespierd.

Achterste : Breed, nogal lang, lichtjes afgerond, langzaam overgaand naar het begin van de staart, in geen geval over-gebouwd.

Borst : breed, goed naar beneden, minstens het niveau van de ellebogen bereikend, niet teveel in de vorm van een ton, meer ovaal.

Onderste lijn : slechts lichtjes opgericht.

Staart : heel behaard, ze valt recht in houding en is slechts lichtjes gekromd wanneer de hond in beweging is; indien mogelijk niet hoger gedragen dan het niveau van de rug.

Ledematen : Heel sterk, vooral bij de mannetjes.

Achterste ledematen

In het algemeen : recht, evenwijdig en niet te dicht bij elkaar.

Schouders/armen : lang, schuin, vormen een niet te stompe hoek, goed gespierd.

Ellebogen : goed tegen het lichaam.

Middelste : sterk, stevig, vooraan gezien recht, in profiel gezien bijna vertikaal.

Achterste voeten : noch naar binnen noch naar buiten gedraaid, met gekromde en goed dicht op elkaar staande tenen; zwarte kussentjes.

Later ledematen

In het algemeen : van achter gezien niet te dicht bij elkaar, parallel. Spronggewricht en voeten die noch naar binnen noch naar buiten gedraaid zijn; de achterklauw moet weggenomen worden.

Bekken : schuin.

Billen : Nogal lang, in schuine stand, sterk gespierd. De bil en het been vormen een goed gedefinieerde hoek.

Spronggewrichten : stevig, uitgesproken hoek tussen het been en de middelvoet.

Achterste voeten : recht naar voor gericht, lang zonder overdrijven; gekromde tenen; zwarte kussentjes.

Houding : uitgespreide stappen, altijd regelmatige bewegingen; de voorste ledematen worden goed naar voor gehouden door het sterke duwen van de achterste ledematen; bij het stappen en het rennen, van voor en van achter gezien, bewegen de ledematen zich in een recht lijn.

 

Kleed

 

Vacht : Middelmatige zachte tot ruwe textuur, van een goede lengte, dicht, zonder streep te vormen; niettegenstaande een goed ontwikkelde onderbeharing blijven de vormen van het lichaam goed herkenbaar; de haren zijn recht, soms met een lichte golving; in het bijzonder bij de mannetjes vormen de haren een mooie haardos op de hals en aan het begin van de borst, dichte ponys aan de achterkant en een weelderige haardos aan de voorkant.

Kleur : Leeuwengeel (licht rossig), rossig rood, donkerrossig (roodbruin), ook zandkleurig (lichtgeel, cremekleurig) en alle tinten tussen deze kleuren, met een zwart masker; een zwarte punt aan de haren is toegelaten, maar het zwart mag niet overheersen. Het lichter worden van de vacht aan de onderkant van de staart, aan de haardos, aan de ponys aan de achterkant en aan de broek van de achterste ledematen mag niet zo uitgesproken zijn dat het de harmonie verstoort van het geheel van de kleur van de vacht. Een kleine witte vlek in de vorm van een smal streepje op de borst wordt toegelaten, alsook witte haren tussen de tenen.

 

Grootte

 

Hoogte aan de schoft voor de mannetjes : 72-80 cm, middelmatige grootte 76 cm, voor de vrouwtjes : 65-75 cm, middelmatige grootte 70 cm.

 

Gebreken  

Elke afwijking ten opzichte van het voorgaande dient beschouwd te worden als een gebrek dat zal bestraft worden in functie van de ernst en van het essentiëel belang (gedrag, type, harmonie, beweging).

 

Gebreken die leiden tot uitsluiting

 

Belangrijke anatomische gebreken (uitgesproken schenkels, erge gekromde rug (van karper) of erg naar buiten gedraaid, absoluut ontoereikbare hoeken van de schouder, van de ellebogen, van het spronggewricht.

Kastanjekleurige truffel.

Onvoldoende kleur van de lippen.

Tekort aan tanden (behalve de M3), bovenste of onderste prognatisme, andere  gewrichtsgebreken.

Andere kleur van de ogen dan bruin in zijn diverses schakeringen.

Entropie, ectropie.

Opgerolde staart of te hoog gedragen en opgerold.

Bruine kussentjes.

Gekrulde haren.

Valse kleuren : bruin met truffel en bruine kussentjes, zwart en rood, zwart, zilverkleurig zand (zeer licht zand met een grijs-zilveren schakering), hertenkleur. Totale afwezigheid van het zwarte masker.

Overdaad aan wit (het wit van de tenen dat naar boven gaat tot aan de karper of de voetwortel, witte vlek groter dan een hand op de borststreek, witte gemengde vlekken op andere plaatsen).

Honden die angstig of agressief zijn.

N.B.: De mannetjes moeten twee testikels hebben met een normaal uitzicht en helemaal ingedaald in het scrotum.